Men zei tegen mij...
Toen ik klein was, zeiden ze tegen mij: ”Wees niet bang om de weg
te vragen. Spreek en je zult het einde van de wereld kunnen bereiken.” Maar een
paar kilometer verderop spraken de mensen een andere taal. Vragen had geen
zin.
Men zei tegen mij: ”Leer een taal op school zodat je met mensen
uit andere landen kunt spreken.” Maar 90% van de volwassenen kan zich niet
uitdrukken in de taal die ze op school geleerd hebben.
Men zei tegen mij: ”Met Engels kun je je overal ter wereld
redden.” Maar in een Spaans dorpje zag ik een ongeluk waarbij een Franse en een
Zweedse auto betrokken waren. De chauffeurs konden zich noch verstaanbaar maken
tegen elkaar noch tegen de politie. In een kleine stad in Thailand zag ik een
vertwijfelde toerist tevergeefs proberen uit te leggen wat zijn symptomen waren
tegen een lokale dokter. Ik heb voor de Verenigde Naties en de
Wereldgezondsheidsorganisatie gewerkt op alle bewoonde continenten en een aantal
eilanden en ik heb kunnen constateren dat in Kongo, Japan en vele andere
plaatsen Engels compleet waardeloos is buiten de grote hotels, de grotere
winkels, de winkelcentra en de luchtvaartmaatschappijen.
Men zei tegen mij: ”Dankzij vertalingen zijn de meest afgelegen
culturen nu toegankelijk voor iedereen.” Maar als ik vertalingen met originele
teksten vergeleek, zag ik zo veel verdraaiingen, zo veel wat weggelaten was, zo
weinig respect voor de manier van uitdrukken van de schrijver, dat ik mij
gedwongen voelde in te stemmen met de Italiaanse uitdrukking ”Traduttore,
traditore”, vertalen is bedriegen.
Men zei tegen mij dat de Westerse wereld de Derde wereld helpt,
met gepast respect voor hun lokale culturen. Maar ik heb nooit gezien dat er
rekening gehouden werd met hun talen. Al vanaf het begin kregen zij onze talen
opgedrongen, alsof het vanzelfsprekend was dat hiermee het best gecommuniceerd
kon worden. Ik zag hoe de Engelse en Franse taal een culturele druk begonnen uit
te oefenen, waardoor de mentaliteit van de mensen veranderde. Ze hadden zelfs
destructieve gevolgen voor de oeroude culturen waarvan de positieve waarden
gewetenloos genegeerd werden. En ik zag hoe er talloze problemen ontstonden toen
de lokale arbeidskrachten onderwezen moesten worden, omdat de technici uit het
Westen hun taal niet verstonden en dat waren talen waarvan er geen leerboeken
bestonden.
Men zei tegen mij: ”Algemeen onderwijs op school zal gelijke
mogelijkheden garanderen voor alle klassen van de samenleving.” En ik zag hoe de
rijke gezinnen in de ontwikkelingslanden hun kinderen naar Engeland en de VS
stuurden zodat ze Engels zouden leren, terwijl het volk, gevangen in de
inferioriteit van zijn taal en slachtoffer van allerlei soorten propaganda, een
duistere toekomst tegemoet gaat.
Men zei tegen mij: ”Esperanto is mislukt.” Maar in een bergdorpje
in Europa zag ik hoe kinderen van boeren, na zes maanden les, konden praten met
bezoekers uit Japan.
Men zei tegen mij: ”Esperanto mist menselijkheid.” Ik heb de taal
geleerd, poëzie gelezen, naar liederen geluisterd. In die taal heb ik
vertrouwelijkheden uitgewisseld met Brazilianen, Chinezen, Irani’s, Polen en met
een jongeling uit Oezbekistan. En hier sta ik – een voormalige professionele
vertaler – en moet eerlijkheidshalve zeggen dat deze gesprekken de meest
spontane en diepzinnige waren die ik ooit in een vreemde taal gevoerd heb.
Men zei tegen mij: ”Esperanto is waardeloos, omdat het geen
cultuur heeft.” Maar toen ik Esperanto-sprekers ontmoette in Oost-Europa, Azië,
Latijns-Amerika, waren de meesten meer cultureel bewust dan hun gelijken in een
gelijkaardige socio-economische situatie. En toen ik internationale debatten
bijwoonde die gevoerd werden in het Esperanto, was ik heel erg onder de indruk
van het intellectuele niveau.
Ik probeerde dit uit te leggen aan mijn omgeving. Ik zei: “Kom!
Kijk! Dit is iets buitengewoons! Een taal die communicatieproblemen oplost
tussen de volkeren op aarde! Ik zag een Hongaar en een Koreaan die over politiek
en filosofie discussieerden slechts twee jaar nadat ze begonnen waren om de taal
te leren! Dat zou onmogelijk zijn in enige andere taal! En ik zag dat en dat en
ook…”
Maar men antwoordde: ”Esperanto is niet serieus. En trouwens, het
is een kunstmatige taal.”
Ik kan het niet begrijpen. Als de ziel van een mens, de gevoelens
en de fijnste nuances van de gedachten uitgedrukt zijn in een taal die geschapen
is door de rijkdom van de verschillende manieren van communiceren in vele
culturen te combineren, dan wordt er tegen mij gezegd: “Het is een kunstmatige
taal.”
Maar wat zie ik op mijn reizen rond de wereld? Ik zie reizigers
die ernaar verlangen om hun ideeën en ervaringen, of misschien gewoon maar
recepten, te delen met de lokale bevolking. Ik zie hoe pogingen tot gesprekken
door gebaren tot groteske misverstanden leiden. Ik zie mensen die hunkeren naar
informatie maar die vanwege de taalbarrière niet kunnen lezen wat ze willen
lezen.
Ik zie massa’s mensen die na zes of zeven jaar talenstudie
stamelend en met een komische uitspraak vergeefs proberen te zeggen wat ze
willen zeggen. Ik zie hoe taalkundige ongelijkheden en discriminatie welig
tieren in de hele wereld. Ik zie hoe diplomaten en specialisten in microfoons
spreken en door de koptelefoon luisteren, niet naar hun gesprekspartner, maar
naar de stem van een ander. Is dat natuurlijke communicatie? Van een ziel of de
hersenen naar de mond naar een oor, dat is natuurlijk kunstmatig, maar van een
microfoon naar een koptelefoon in een tolkencabine, dat is natuurlijk. Maakt het
vermogen om problemen op te lossen met behulp van intelligentie en gevoeligheid
niet langer deel uit van de menselijke natuur?
Men zegt zoveel tegen mij, maar ik zie iets anders. Onthutst loop
ik rond in deze maatschappij die er aanspraak op maakt dat iedereen het recht
moet hebben zich uit te drukken en te communiceren. En ik vraag me af of ze mij
voor de gek houden of dat ik gek ben.
|